In de verslagen noteert de curator hoeveel uren door de curator en zijn kantoorgenoten zijn gewerkt in de betreffende faillissementen. Dataset: 1 juli 2019 tot 1 juli 2020.
De verdeling is als volgt:
Het basisuurtarief was in 2019 en 2020 € 219, exclusief 4% ongespecificeerde verschotten en exclusief btw. Zie de recofa-richtlijnen[1] voor meer info.
In de dataset zijn 4295 bedrijfsfaillissementen (niet-natuurlijke personen), inclusief clusterfaillissementen. In deze dataset is het aantal uren van 3347 faillissementen bekend. Daar focus ik nu op.
Van die 3347 faillissementen zijn er 2647 geëindigd met een opheffing. Het gemiddeld aantal gewerkte uren bedroeg op het moment van het laatste verslag 65 uur (mediaan: 30,2).
Van die 3347 faillissementen zijn er 656 geëindigd met een uitdeling (of akkoord of integrale voldoening). Het gemiddeld aantal gewerkte uren bedroeg op het moment van het laatste verslag 106 uur (mediaan: 52,8 uur). Voor de 44 overige faillissementen: 96,2 uur gemiddeld, mediaan op 21,4 uur.
Het totaal aantal bestede uren verschilt van de wijze van afwikkeling, en ook wel per rechtbank:
De grafiek is omwille van de leesbaarheid aan de bovenkant “afgeknipt”. De blokken geven de meeste waarnemingen weer, de streep in blokken de mediaan. Hoe breder een blok, hoe meer waarnemingen. De lijnen tonen de statistisch “normale” waarnemingen, de puntjes de uitbijters.
Wat opvalt is dat de curator (begrijpelijkerwijs) minder tijd spendeert in “opheffers”. Er zijn ook wel verschillen tussen de rechtbanken: De curatoren bij de rechtbank Noord-Nederland hebben doorgaans meer uren nodig om een faillissement af te wikkelen.
Uurtarief en lege boedelproblematiek
Het uurtarief van de curator is relatief hoog. Het standaard uurtarief van een curator met meer dan 11 jaar ervaring bedraagt (inclusief verschotten) ongeveer € 365 exclusief btw. Dat is fors hoger dan het uurtarief dan de (andere) partners in de regel van een gemiddeld kantoor in rekening brengen. Daar komt bij dat de curator-advocaat voor zijn faillissementen geen actieve acquisitie hoeft te plegen en geen relatief weinig kritische feedback krijgt op zijn gewerkte uren. Aan de andere kant wordt het uurtarief beperkt door het boedelsaldo: geen boedel, geen salaris. De lege boedelproblematiek is ook best relevant: Uit het laatste financiële verslag in de betreffende faillissementen volgt (met enigszins een voorbehoud) dat het gerealiseerde actief in 25% van de faillissementen ca € 5.400 bedroeg. (het voorbehoud zit erin dat de financiële verslagen nog niet gestandaardiseerd zijn, maar doorgaans wel enigszins hetzelfde zijn opgebouwd: rubriek A=ontvangsten, rubriek B=uitgaven, rubriek C=saldo, omdat je niet “rood” staat met een faillissementsrekening is het hoogste bedrag in die verslagen het saldo A).
Werkwijze:
Faillissementen zonder totale uren of met minder dan 5 uur gewerkt worden niet meegenomen;
Faillissementen waarin een uitdeling plaatsvindt (of vernietigd worden) kunnen het gehele salaris van de curator voldoen;
Faillissementen zonder boedelsaldo èn zonder gerealiseerd actief worden niet meegenomen;
Boedelsaldo of gerealiseerd actief: het hoogste bedrag wordt meegenomen;
Als dit bedrag lager is dan het (fictieve) salaris, dan wordt dit bedrag genoteerd, anders het salaris.
Ik heb geen rekening gehouden met de ervaringsfactor van de curator, in kleine/lege faillissementen wordt veelal een curator met minder ervaring ingeschakeld, dat drukt het uurtarief uiteraard. Wellicht is een differentiatie van het nu gebruikte uurtarief van € 230 gewenst. (Ik beschik over de beëdigingsdatum van een groot aantal curatoren, maar niet van allemaal.)
Constateringen
Met deze werkwijze heb ik 2992 faillissementen gevonden waar een salaris uit te herleiden valt. Het totale salaris van die 2992 dossiers komt neer op ca. 56,3 miljoen euro. Daarvan blijft ongeveer miljoen euro onbetaald.
Gemiddeld wordt ongeveer voor € 18.800 aan werkzaamheden verricht door de curator cs., maar de mediaan ligt op ongeveer € 9.000. Gemiddeld ontvangt een curator € 12.475 voor zijn werkzaamheden per faillissement, de mediaan aldaar ligt op ca € 4.500.
Je kunt op basis van deze cijfers goed constateren dat de “grote” faillissementen betalen voor de kleine. Dat verklaart wellicht het relatief hoge uurtarief, maar de vraag is of dit gewenst is. Met name als een systeemwijziging zou leiden tot een lagere recovery-rate bij banken ten behoeve van de boedel, valt te verwachten dat veel boedels eerder zullen vollopen, als gevolg waarvan een lager basistarief van curatoren naar mijn mening gerechtvaardigd zou zijn. Tenzij je kunt zeggen dat de curatoren structureel onderbetaald worden, maar dat lijkt mij niet het geval.
Tijdens de behandeling van de WHOA in de Tweede Kamer is opgemerkt dat de recoveryrate van banken te hoog is, waardoor de kansen op uitdeling in een faillissement aan de concurrente schuldeisers worden verlaagd. Hoe zit het met de bancaire vorderingen?
Sinds ongeveer twee jaar voorziet het sjabloon voor het openbaar verslag in faillissementen in de mogelijkheid om de bancaire vordering te vermelden, waarbij ook een toelichting kan worden gegeven op deze vordering. Als je de verslagen afloopt en deze bedragen optelt, dan kom je tot een opsomming van alle bankvorderingen in faillissementen in Nederland.
De dataset die ik hier behandel bestaat uit de faillissementen (en surseances van betaling) van ondernemingen (niet eenmanszaken) die sinds 1 januari 2018 zijn uitgesproken, uiteraard voor zover er verslag in die faillissementen is uitgebracht. Om dubbeltellingen te voorkomen heb ik van clusterfaillissementen slechts één insolventie meegenomen (toezichtzaaknummer eindigt op 01).
Het totaal aan bankschulden bedraagt ongeveer 662 miljoen euro, met een gemiddelde van € 385.000. Maar hoe is die verdeling? Als ik de hoogste 1,5% van de bankschulden weglaat, dan is voor de drie grootste banken de verdeling als volgt:
Uitleg: Het rode blok vertegenwoordigt de middelste helft van de waarnemingen. De breedte is een maat voor het aantal insolventies waarin de bank schuldeiser is. De streep in het rode blok is de mediaan: de middelste waarneming. De verticale streep boven het rode blok betreft de waarnemingen binnen de statische marges, de puntjes daarbuiten zijn de uitbijters (statistische extremen): voor ING is een exposure van € 175.000 al buitengewoon hoog, terwijl iets meer dan de helft van de vorderingen van de Rabobank zo hoog zijn.
Tot slot is interessant hoe de totale bankschuld en de verdeling zich door de tijd ontwikkelen. Wordt de totale bankschuld hoger of juist lager? Ziehier:
Het is weer tijd voor een stukje over het insolventieregister (CIR). Dit keer gaat het over de fiscale vorderingen in faillissement.
Fiscale schulden in faillissement
De fiscale vorderingen in (bedrijfs)faillissementen bestaan doorgaans uit Loonheffing, omzetbelasting en VPB, in voorkomende gevallen ook wel aangevuld met andere belastingsoorten. In de verslagen wordt één totaalbedrag ingevoerd, dus daar wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze soorten.
De cijfers
De gemiddelde belastingschuld van een faillissement bedraagt de laatste jaren ca € 135.000. De helft van de faillissementen van na 2017 had een pre-faillissementsschuld van ongeveer € 30.000 of meer (de mediaan). In een histogram (de gegevens lopen langs de x-as overigens nog wel even door, maar die heb ik voor de duidelijkheid hier verwijderd):
Van de faillissementen die sinds 1 januari 2018 zijn uitgesproken is dit het beeld (de laatste twee kwartalen zijn nog niet heel representatief):
Per kwartaal komt er dus ongeveer 75 miljoen euro belastingvordering in faillissement. De totale belastingschuld in alle op dit moment lopende faillissementen bedraagt ongeveer 1,15 miljard euro en daar komt de belastingschuld van faillissementen nog bij waar de verslaglegging niet volgens het KEI-sjabloon wordt gedaan (en dat zijn de grotere faillissementen).
Recovery-rate
Wat is de recovery-rate van de Belastingdienst? Daar is geen direct antwoord op te geven, maar het valt wel enigszins te beredeneren. Als wij kijken naar de bijna 3.000 faillissementen die in 2019 zijn afgewikkeld, dan bedroeg de corresponderende belastingschuld ca. 345 miljoen euro.
Van de faillissementen die zijn opgeheven bij gebrek aan baten heeft de Belastingdienst geen uitdeling ontvangen. In vier gevallen zijn alle schulden voldaan, dus ook die van de Belastingdienst (ca. € 500.000 recovery). Van de overige faillissementen kunnen de opgegeven boedelvorderingen worden afgetrokken van het boedelsaldo. Van de positieve bedragen die dan resteren moet in veel gevallen nog een deel van het salaris van de curator worden voldaan.
Maar als ik, heel erg platgeslagen, de boedelvorderingen van het boedelsaldo aftrek en het restant als uitkering toereken aan de Belastingdienst, dan is in 2019 een bedrag van ruim 25,5 miljoen euro aan de Belastingdienst uitgedeeld. In 2018 zou met deze berekening bijna € 27 miljoen euro zijn uitgedeeld.
Dat is nog geen 10%. En die uitdeling staat niet in verhouding tot de schuld van de concurrente schuldeisers: tegenover de schuld van 345 miljoen euro aan belastingschuld stond een concurrente schuldenlast van ongeveer € 1,66 miljard euro.
En ja, de berekening is afhankelijk van een aantal aannames en extrapolaties die heus discutabel zijn en met wat verder doorrekenen nog specifieker kunnen worden bepaald, maar deze aannames maken de orde van de grootte van de genoemde bedragen niet heel wezenlijk anders.
Preferentiestelselwijziging
Met deze bedragen is er ook aanleiding om nog eens na te denken over het preferentiestelsel. Het zou voor de BV Nederland een welkome maatregel zijn als de faillissementsuitdeling hetzelfde systeem zou volgen dat nu al jaren in de wsnp-praktijk zonder problemen wordt gehanteerd: preferente schuldeisers ontvangen het dubbele percentage op hun vordering ten opzichte van het percentage van concurrente schuldeisers. In buitengerechtelijke akkoorden hanteert de Belastingdienst dit criterium al jaren.
Daar zitten veel voordelen aan. Niet alleen zorgt het voor meer betrokkenheid van de concurrente schuldeisers bij een faillissement (hetgeen mij wenselijk voorkomt), maar het geeft ook meer mogelijkheden om een gerechtelijk akkoord aan te bieden, omdat de uitkeringstoets wijzigt: de Belastingdienst vergelijkt het aangeboden akkoord met een scenario van een lagere uitdeling bij liquidatie. Juist ook in combinatie met de WHOA kan dit nieuwe systeem een extra zetje aan een onderhands akkoord geven.
De Belastingdienst ontvangt dan inderdaad minder uitdeling in faillissementen, maar verdient een deel daarvan weer terug via de btw en de vpb. Wordt het niet eens tijd dat de Belastingdienst de Nederlandse ondernemer niet langer in de kou laat staan en de residuen van de Nederlandse faillissementen wat meer gaat delen met handelscrediteuren?
Verantwoording
Voor de data in dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de gegevens in de laatste openbare verslagen van faillissementen. Omdat het eerste verslag vrij snel na faillietverklaring wordt uitgebracht en daarin veel nog niet bekendis, heb ik de eerste verslagen niet meegenomen. Van clusterfaillissementen heb ik, omdat vaak geconsolideerd verslag wordt gelegd, alleen één faillissement (toezichtzaaknummer eindigt op 001) meegenomen. Niet in alle faillissementen is het totaal aan fiscale vorderingen vermeld. Je zou kunnen betogen dat de fiscale vordering aldaar nul is, maar ik heb hier het jaarlijks gemiddelde van de (wel bekende) belastingschulden gehanteerd. Voor andere ontbrekende variabelen (boedelsaldo, boedelvorderingen) heb ik dezelfde systematiek gehanteerd. Outliers als gevolg van foutieve invoerd oor curatoren zijn zoveel mogelijk verwijderd.
In 1936 speelde de destijds bekende Poolse violist Bronislaw Huberman in Carnegie Hall in New York. Hij had een dubbele vioolkist meegenomen met daarin een Stradivarius en een Guarneri. Het concert (Bach vioolconcert en vioolsonate van Franck) speelde hij op de Guarneri.
Tijdens het concert was er een jonge violist, Julian Altman, die als violist speelde in restaurant The Russian Bear, vlakbij Carnegie Hall. Hij gaf de portier een sigaar, vertelde een smoes en sneakte naar binnen. Daar stal hij de “Gibson Huberman Stradivarius” uit 1713. De diefstal werd nog tijdens het concert ontdekt en tussen het spelen van Bach en Franck aan Huberman verteld, maar hij maakte eerst het concert af. Held.
De diefstal werd niet opgelost. Huberman ontving $ 30.000 van verzekeringsmaatschappij Lloyds, in 1936 natuurlijk een fors kapitaal. Altman, niet te verwarren met de Altman die een wiskundige formule verzon om faillissementen te voorspellen, vertelde niemand over zijn diefstal. Hij was een rokkenjager en had losse handjes. De schoonheid van de viool wist hij te verbergen door de viool in te smeren met schoensmeer.
In de jaren ’60 ontmoette hij Marcelle Hall, met wie hij trouwde. Dat was een turbulente relatie: in 1985 belandde Altman in de gevangenis nadat hij zich had vergrepen aan de kleindochter van Hall. Nee, de persoon Altman roept weinig sympathie op.
Maar zijn straf was korter dan gedacht: Altman had maagkanker en werd opgenomen in het gevangenisziekenhuis. Daar instrueerde hij Hall om zijn viool, die bij zijn collega lag, op te halen en te kijken tussen de kist en de hoes van de kist. Daar vond Hall een krantenartikel over de diefstal van de viool. Na enig aandringen bekende Altman de diefstal en kort daarop stierf hij.
Iemand die op zijn sterfbed bekentenissen aflegt gun je vaak het herstel. Het overkwam Frits Kreisler die op zijn sterfbed toegaf dat hij de historische composities die hij in de bibliotheek had gevonden, zelf had geschreven. Daarop werd hij weer beter en leefde hij nog 27 jaar. Zo verging het niet Julian Altman. Hij stierf kort na zijn bekentenis. Good riddens.
Marcelle Hall had wel door dat zij een kostbare viool in handen had, die wellicht op de markt gemakkelijk herkend zou kunnen worden. Twee jaar na het overlijden van Altman gaf zij daarom de viool terug aan de verzekeraar. En die gaf haar, na enig onderhandelen, een vindersloon van zo’n 25% van de waarde van viool op dat moment die werd begroot op 1,2 miljoen dollar.
Maar toen meldde zich de dochter van Altman uit een eerdere relatie. Zij was de enige erfgename van de nalatenschap. Het vindersloon behoorde volgens haar tot de boedel en kwam haar dus toe. Marcelle Hall meende dat zij de viool had “gevonden”, de uitkering kwam daarom niet aan haar toe en niet aan (de erfgenamen van) de dief. Misdaad mag immers niet lonen.
Het Supreme Court of Connecticut oordeelde uiteindelijk dat de viool toebehoorde aan de nalatenschap en dat Marcelle Hall het vindersloon zou moeten doorbetalen aan de erfgename van Altman.
De zaak naar Nederlands recht In Nederland verkrijgt ook de dief een gestolen goed na 20 jaar. Die regel gaat al terug tot de Romeinse tijd en vloeit voort uit de gedachte dat het recht werkbaar moet blijven door de feiten te volgen. Misdaad loont dus, maar pas na 20 jaar onbetwist bezit. Deze regel is niet onomstreden: Diefstal mag niet beloond worden.
In 2017 heeft de Hoge Raad echter een uitspraak gewezen over een perceel grond van de Gemeente Drunen dat door een bewoner gedurende langer dan 20 jaar in gebruik was genomen. De Hoge Raad erkent dat de bewoner eigenaar is geworden maar geeft aan dat de oorspronkelijk eigenaar in veel gevallen pas met het bekend worden van de verjaring (doordat de bezitter daar een beroep op doet) bekend wordt met het feit dat een onrechtmatige daad is gepleegd, zodat de verjaringstermijn voor een schadevergoeding pas dan begint te lopen.
Epiloog Marcelle Hall was vrij laconiek over de procedure. 10% van het vindersloon ging naar een neef die de deal met Lloyds had uitonderhandeld, de rest zou zijn opgegaan aan belastingen en goede doelen. Hall woonde in een caravan en was failliet. Zij overleed in 2001. De viool werd door Lloyds verkocht aan Norbert Brainin, de primarius van het Amadeus Quartet. In 2001 werd de viool verkocht aan Joshua Bell voor een slordige 4 miljoen dollar. Ja, de prijs van violen schiet omhoog. Hier een filmpje waarin hij over de viool vertelt:
Op dit moment krijgt de beoordeling van curatoren volgens KPI’s veel aandacht. Wat zijn KPI’s? Het concept van de kritieke prestatie indicatoren (of key performance indicators) is bedacht in de jaren ’60 door twee medewerkers van McKinsey. Kritieke prestatie indicatoren zijn criteria die prestaties van organisaties meten. KPI’s behoren smart te zijn, ofwel specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden. Voordat je een KPI formuleert, moet je de verwachtingen formuleren. Wat wordt van een curator verwacht?
Wanneer doet een curator zijn werk goed? Dienstverlening moet snel, goed en goedkoop zijn. Omdat de curator maatwerk levert, maar ook omdat de afwikkeling van een faillissement afhankelijk is van derden en omstandigheden waar de curator geen invloed op heeft, is op voorhand niet goed vast te stellen hoe snel, goed of goedkoop de afwikkeling moet plaatsvinden.
Er zijn echter wel methoden om meer grip te krijgen op deze drie criteria. Zo kunnen de werkzaamheden van de curator worden opgeknipt in verschillende onderdelen. Per onderdeel kan vervolgens een benchmark worden ontwikkeld. In Utrecht geldt als uitgangspunt dat de activa na drie maanden zijn verkocht en dat het (voorlopige) rechtmatigheidsonderzoek na zes maanden is afgerond. Deze uitgangspunten zijn niet in beton gegoten (comply or explain). Dat ziet op het criterium “snel”. Een ander uitgangspunt zou kunnen zijn dat voor bepaalde werkzaamheden een budget in uren wordt begroot (“goedkoop”). Het criterium “goed” zou bijvoorbeeld kunnen worden ingevuld aan de hand van tevredenheidsonderzoeken bij crediteuren of andere betrokkenen.
Richtinggevend aan de uitwerking van de criteria is de huidige praktijk. Rechtbanken en curatoren moeten weten waar zij staan ten opzichte van de huidige praktijk. Het verbaast mij al enige tijd dat curatoren weinig interesse lijken te hebben in een benchmark en zeer kritisch zijn over het invoeren van KPI’s, maar tegelijkertijd behoefte hebben aan meer feedback van de stakeholders (waaronder en met name van de RC’s).
Bij de rechtbanken is het omgekeerd: er is steeds meer ambitie om KPI’s in te voeren en om meer informatie over faillissementen te verkrijgen. Het KEI-systeem is niet alleen een digitaal uitwisselingsprogramma, maar biedt voor rechtbanken ook enorm veel dossieroverstijgende informatie. Rechtbanken lijken evenwel moeite te hebben om deze informatie te delen en met curatoren de dialoog aan te gaan om invulling te geven aan de criteria snel, goed en goedkoop.
Verbetering kan gevonden worden in de uitwisseling van informatie. Ik meen dat wij moeten beginnen met een niet-normatieve beschrijving van de staande praktijk. Aan de hand van die beschrijving kan mogelijk op onderdelen een gewenste praktijk worden gevonden. Bovendien kan deze informatie dienen om “uitbijters” te signaleren. Zo kan de curator of rechter-commissaris eerder bijsturen.
De gevonden informatie biedt ook verbetering op wetenschappelijk gebied. Welk bedrag is jaarlijks gemoeid met welke soorten faillissementsfraude? Precies weten doen we dat niet. Als curatoren per dossier dit soort informatie opgeven, kan fraude veel gerichter worden bestreden. Wat is de internationale component van faillissementen? In hoeveel uur wikkelt een curator een faillissement af? Hangt dat samen met het boedelsaldo of met het aantal werknemers? Wat is de gemiddelde fiscale schuld? En de recovery-rate? Ook trends kunnen snel worden gesignaleerd.
Het geven van spiegelinformatie aan curatoren zal op zichzelf al een positief effect hebben op de kwaliteit van de curator. Aan de andere kant moet je waken voor waardeoordelen op grond van cijfers. Ieder dossier is uniek, een curator levert maatwerk. Hij kiest de faillissementen niet, die worden hem toegewezen. Er zijn veel externe factoren die maken dat de curator niet snel, goed en/of goedkoop kan leveren. En uitzonderingen zullen er altijd zijn.
De criteria snel en goedkoop zijn wel in te vullen[1]. Maar wanneer ben je goed als curator? Is een kamergeleerde per definitie een goede curator? Als een curator bovengemiddeld uitdeelt? Is een curator goed als de rechter-commissaris tevreden is? Of is die goed als de gezamenlijke schuldeisers tevreden zijn? Of juist de schuldeisers die “in the money” zijn? En hoe zit het met andere stakeholders? Best moeilijke vragen. Misschien is de zoektocht naar het antwoord wel belangrijker dan het antwoord zelf.
RC’s zoeken naar criteria voor de inhoudelijke kwaliteit. Het lijkt mij niet wenselijk, maar ook niet verstandig als curatoren zich aan die zoektocht onttrekken. Curatoren die niet meezoeken hebben ook niets te vinden.
Waar te beginnen? Klanttevredenheidsonderzoeken, het bijhouden van een curriculum, tellen van klachten, intervisie, vaardigheden opbouwen, en ja, misschien ook wel een (al dan niet geheim) rapportcijfer van de RC. Genoeg te bedenken, niet allemaal geschikt. Maar gezamenlijk beter dan het hebben van geen clou.
Samen op zoek naar de ideale curator!
[1] Voor meer cijfers en een idee over goedkoop en snel, zie mijn website failimprove.nl. RC’s en curatoren kunnen hier inloggen en hun eigen dossiers spiegelen aan de landelijke praktijk en de praktijk van hun arrondissement.
Op dit moment krijgt de beoordeling van curatoren volgens KPI’s veel aandacht. Wat zijn KPI’s? Het concept van de kritische prestatie indicatoren (of key performance indicators) zijn bedacht in de jaren ’60 door twee medewerkers van McKinsey. Kritieke prestatie indicatoren zijn criteria die prestaties van organisaties meten. De meeste KPI’s zijn smart gemaakt, ofwel specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden. Voordat je een KPI formuleert, moet je de verwachtingen formuleren.
Wanneer doet een curator zijn werk goed? Dienstverlening moet snel, goed en goedkoop zijn. Omdat de curator maatwerk levert, maar ook omdat de afwikkeling van een faillissement afhankelijk is van derden en omstandigheden waar de curator geen invloed op heeft, is op voorhand niet goed vast te stellen hoe snel, goed of goedkoop de afwikkeling moet plaatsvinden.
Maar er zijn wel methoden om meer grip te krijgen op deze drie criteria. Zo kunnen de werkzaamheden van de curator worden “opgeknipt” in verschillende onderdelen, en per onderdeel kan vervolgens een benchmark worden ontwikkeld. In Utrecht geldt als uitgangspunt dat de activa na drie maanden zijn verkocht en dat het (voorlopige) rechtmatigheidsonderzoek na zes maanden is afgerond. Deze uitgangspunten zijn niet in beton gegoten (comply or explain). Dat ziet op het criterium “snel”. Een ander uitgangspunt zou kunnen zijn dat voor bepaalde werkzaamheden een budget in uren wordt begroot (“goedkoop”). Het criterium “goed” zou bijvoorbeeld kunnen worden ingevuld aan de hand van tevredenheidsonderzoeken bij crediteuren of andere betrokkenen.
Richtinggevend aan de uitwerking van de criteria is de huidige praktijk. Rechtbanken en curatoren moeten weten waar zij staan ten opzichte van de huidige praktijk. Het verbaast mij al enige tijd dat curatoren weinig interesse lijken te hebben in een benchmark en zeer kritisch zijn over het invoeren van KPI’s, maar tegelijkertijd behoefte hebben aan meer feedback van de stakeholders (waaronder en met name van de RC’s).
Bij de rechtbanken is het omgekeerd: er is steeds meer ambitie om KPI’s in te voeren en om meer informatie in faillissementen te verkrijgen (het KEI-systeem is niet alleen een digitaal uitwisselingsprogramma, maar biedt voor rechtbanken ook enorm veel dossieroverstijgende informatie). Rechtbanken lijken evenwel moeite te hebben om deze informatie te delen en met curatoren de dialoog aan te gaan om invulling te geven aan de criteria snel, goed en goedkoop.
Verbetering kan gevonden worden in de uitwisseling van informatie. Ik meen dat wij moeten beginnen met een (niet-normatieve) beschrijving van de staande praktijk. Aan de hand van die beschrijving kan mogelijk op onderdelen een gewenste praktijk worden gevonden. Maar beter nog kan deze informatie dienen om “uitbijters” te signaleren. Zo kan in dossiers eerder worden bijgestuurd (door curator of rechter-commissaris).
De gevonden informatie biedt ook verbetering op wetenschappelijk gebied. Welk bedrag is jaarlijks gemoeid met welke soorten faillissementsfraude? Precies weten doen het dat niet. Als curatoren per dossier dit soort informatie opgeven, kan fraude veel gerichter worden bestreden. Wat is de internationale component van faillissementen? In hoeveel uur wikkelt een curator een faillissement af? Hangt dat samen met het boedelsaldo of met het aantal werknemers? Wat is de gemiddelde fiscale schuld? En de recovery-rate? Ook trends kunnen snel worden gesignaleerd.
Het geven van “spiegelinformatie” aan curatoren zal op zichzelf al een positief effect hebben. Aan de andere kant moet je waken voor waardeoordelen op grond van cijfers. Ieder dossier is uniek, een curator levert maatwerk. Hij kiest de faillissementen niet, die worden hem toegewezen. Er zijn veel externe factoren die maken dat de curator niet snel, goed of goedkoop kan leveren. De mogelijkheid van uitzonderingen moet altijd blijven bestaan, maar uitzonderingen moeten wel uitzonderingen blijven.
In dit artikel zal ik in hoofdstuk 2 een algemeen overzicht geven van de in 2016 uitgesproken faillissementen. In hoofdstuk 3 beschrijf ik de Keiverslagen van 2016 om in hoofdstuk 4 de faillissementsverslagen te bespreken. Aan deze cijfers kan per faillissement een “score” worden gekoppeld, die uiteindelijk tot een “balanced score card” zou moeten kunnen leiden. Ik herhaal: het is niet correct om een curator te beoordelen op de faillissementen waarin hij wordt aangesteld. De cijfers zeggen dus niet zoveel over de performance van curatoren.
2. De in 2016 uitgesproken faillissementen.
2.1. Algemene cijfers
In januari heb ik geschreven over de faillissementen die in 2016 beëindigd zijn. Welke faillissementen zijn in 2016 gestart? Wat waren dit voor faillissementen? Wie zijn er benoemd als RC en wie is aangesteld als curator?
Voornaamste bron van de gegevens in dit artikel is, wederom, het CIR. Het CIR is een wettelijk ingesteld register, waarin faillissementen worden gepubliceerd. Strikt genomen lijken de verslagen niet onderdeel uit te maken van het CIR, maar de publicatie van de verslagen vind wel plaats via de portal van het CIR. Ook die verslagen heb ik geanalyseerd.
Overzichten en aantallen
De uitgesproken faillissementen:
Aantal
Besloten vennootschap
4.425
Buitenlandse (rechts)persoon
5
Coöperatie
9
Commanditaire vennootschap
34
Limited
17
Naamloze vennootschap
19
Natuurlijk persoon met KvK
919
Natuurlijk persoon zonder KvK
693
Overig
60
Stichting
133
Vennootschap onder firma
96
Vereniging
5
Eindtotaal
6.415
tabel 2.1.1
De jongste gefailleerde van 2016 was 20 jaar oud. De oudste is geboren in 1938. Gemiddeld is een natuurlijk persoon ongeveer 46 jaar oud. Natuurlijke personen met een KvK-inschrijving zijn iets jonger (gemiddeld twee jaar).
Het overgrote deel van de rechtspersonen/ondernemingen betreft B.V.’s, ik zal daarom een onderscheid maken in natuurlijke personen met en zonder KvK-nummer, en overige (rechts)personen met een KvK-nummer.
Per maand naar soort rechtsvorm:
Rechtbank
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sep
okt
nov
dec
Totaal
Amsterdam
KvK
39
65
49
26
53
42
35
39
23
32
37
34
474
NP met KvK
8
4
6
2
4
5
1
5
4
8
4
51
NP zonder KvK
2
1
4
2
1
3
1
2
4
5
25
Den Haag
KvK
32
47
43
28
38
17
31
26
27
32
33
37
391
NP met KvK
10
13
17
9
10
14
12
7
7
6
5
7
117
NP zonder KvK
4
7
7
3
8
2
8
5
5
5
1
2
57
Gelderland
KvK
44
60
63
56
38
50
55
48
42
40
45
39
580
NP met KvK
9
9
14
12
16
11
9
10
8
9
7
4
118
NP zonder KvK
10
5
9
7
7
7
7
11
1
2
7
5
78
Limburg
KvK
29
19
37
27
28
24
25
27
19
12
16
14
277
NP met KvK
3
5
10
6
3
7
3
3
7
8
1
1
57
NP zonder KvK
2
1
4
6
7
2
9
3
2
4
3
6
49
Midden-Nederland
KvK
38
70
53
44
44
54
51
33
30
25
51
47
540
NP met KvK
4
6
11
3
9
3
5
4
2
1
4
52
NP zonder KvK
4
12
7
9
6
5
11
7
7
8
4
6
86
Noord-Holland
KvK
26
26
35
34
30
28
29
26
32
23
25
21
335
NP met KvK
8
9
8
2
3
2
8
3
4
3
9
4
63
NP zonder KvK
7
4
14
7
5
2
3
6
3
7
9
67
Noord-Nederland
KvK
31
33
28
38
37
29
25
27
13
13
120
34
428
NP met KvK
3
10
14
6
8
8
9
9
8
5
7
4
91
NP zonder KvK
1
7
4
4
6
3
3
4
7
3
3
45
Oost-Brabant
KvK
40
31
60
44
39
38
42
29
25
28
36
33
445
NP met KvK
11
7
13
10
12
8
6
13
9
7
3
6
105
NP zonder KvK
8
3
6
8
3
5
2
6
4
5
8
6
64
Overijssel
KvK
41
43
33
23
22
23
23
21
15
38
36
23
341
NP met KvK
8
3
9
7
16
8
5
14
6
9
13
5
103
NP zonder KvK
5
11
16
9
6
9
4
9
8
4
7
13
101
Rotterdam
KvK
51
48
40
46
48
41
30
33
45
33
75
39
529
NP met KvK
4
5
8
11
4
9
11
2
4
4
7
7
76
NP zonder KvK
3
9
9
7
3
10
3
2
2
7
10
6
71
Zeeland-West-Brabant
KvK
42
50
54
36
36
42
47
32
35
32
35
22
463
NP met KvK
10
4
10
5
13
8
6
11
7
5
2
5
86
NP zonder KvK
5
2
7
7
5
4
4
5
4
5
2
50
Eindtotaal
542
629
695
542
569
521
522
479
420
420
630
446
6.415
tabel 2.1.2
De staatjes van per maand uitgesproken faillissementen komen periodiek op nu.nl, duidelijk is dat wij te maken hebben met een afnemende “markt”. De uitschieter van november komt omdat in die maand vijf dinsdagen zaten en de (meeste) faillissementen op dinsdag worden uitgesproken.
2. Curatoren
De aanstelling van curatoren in 2016:
2016
Ervaring advocaat-curator bij uitspraak
0-4 jaar
4-8 jaar
8-12 jaar
12 jaar en meer
overig en onbekend
Rechtbank Amsterdam
124
123
73
203
65
Rechtbank Den Haag
43
101
118
279
33
Rechtbank Gelderland
11
96
141
507
41
Rechtbank Limburg
19
25
310
51
Rechtbank Midden-Nederland
2
165
181
295
47
Rechtbank Noord-Holland
16
35
58
346
23
Rechtbank Noord-Nederland
3
15
84
554
5
Rechtbank Oost-Brabant
1
97
103
436
35
Rechtbank Overijssel
10
44
91
307
100
Rechtbank Rotterdam
27
135
129
353
70
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
3
35
5
534
45
Eindtotaal
240
865
1.008
4.124
515
tabel 2.2.1
De curator was in 2016 gemiddeld 18,3 jaar advocaat bij zijn/haar benoeming. Jongste curator was mr. F.J.P.F. Vos (benoemd in november 2015), “nestor” is mr. W. Winkel, beëdigd in 1973.
De uitsplitsing naar geslacht per benoeming:
2016
Ervaring advocaat-curator bij uitspraak
0-4 jaar
4-8 jaar
8-12 jaar
12 jaar en meer
ervaring onbekend
Man
53%
66%
76%
92%
23%
Vrouw
47%
33%
24%
8%
4%
tabel 2.2.2
Onder de 770 advocaat-curatoren die in 2016 als curator werden aangesteld zijn 133 vrouwen.
Het lidmaatschap per benoeming (ledenlijst Insolad per begin 2017):
2016
Ervaring advocaat-curator bij uitspraak
0-4 jaar
4-8 jaar
8-12 jaar
12 jaar en meer
ervaring onbekend
Aspirant
273
225
353
15
Fellow
1
8
Lid
7
194
529
3.022
97
Geen lid
222
384
245
713
271
Onbekend
11
14
8
28
132
Eindtotaal
240
865
1.008
4.124
515
tabel 2.2.3
3. RC’s
In 2016 werden 68 RC’s benoemd in faillissementen, van wie 28 meer dan 100 benoemingen kregen. De RC met de meeste benoemingen werd in 313 faillissementen benoemd. Van die 68 RC’s zijn er 43 vrouw. Zij werken alle gemiddeld ongeveer 15 jaar bij de rechterlijke macht.
4. De Kei-faillissementsverslagen
Hoe zien de faillissementen inhoudelijk eruit? De verslagen die via het CIR worden gepubliceerd geven heel veel informatie over ieder faillissement. De kunst is echter om die verslagen op een goede manier te analyseren.
Sinds enige tijd worden de meeste faillissementen in het KEI-toezichtsysteem geadministreerd en sindsdien worden de openbare verslagen in dat systeem op dezelfde wijze opgesteld. De verslagen worden echter opgesteld in tekstvelden, hetgeen de analyse van de verslagen onnodig moeilijk maakt. Veel eenvoudiger zou het zijn als curatoren op sommige plaatsen slechts getallen zouden kunnen invoeren, zodat de analyse van bijvoorbeeld de paragraaf “1.8 Bestede uren totaal” gemakkelijk te analyseren is, zonder dat een vertaalslag moet worden gemaakt van tekst naar getal (veel voorkomend bijvoorbeeld: van “18 uren en 24 minuten” naar “18,4”).
Het aantal geanalyseerde verslagen is te groot om de data handmatig in te voeren. De verslagen moeten worden “geparst”, dat wil zeggen aan de hand van stelregels automatisch omgezet naar het dataformaat. Dat gebeurt niet foutloos, met name waar het gaat om het omzetten van stukken tekst naar data, maar die fouten blijven wel (zeer) goed binnen de marges.
Maar er kan nog veel verbeteren. Bijvoorbeeld de omzet, verlies& winst, balanstotaal zijn moeilijk te parsen terwijl het toch niet moeilijk kan zijn om een invoerfilter voor deze velden in te stellen (bijvoorbeeld per kalenderjaar). Ook is de omschrijving van de velden vaak niet afdoende. Wordt met aantal werknemers gedoeld op het aantal werknemers, fte’s, inclusief of exclusief oproepkrachten? Iedere curator geeft andere informatie, de verslagen bij elkaar geven zo een vertroebeld beeld terwijl het gemakkelijk veel beter kan. Hoe uniformer de verslagen, hoe bruikbaarder de informatie.
Omdat het KEI-systeem in 2016 pas echt is uitgerold, zijn lang niet alle faillissementen van 2016 in KEI ingevoerd. Ook oudere faillissementen zitten inmiddels in KEI. Niet alle faillissementen worden in KEI ingevoerd, de rechtbank Midden-Nederland voert geen clusters in met meer dan 3 rechtspersonen. Van natuurlijke personen worden geen verslagen gepubliceerd, zodat voor 2016 Op dit moment heb ik ruim 7200 faillissementen met een KEI-verslag in de database, waarvan een kleine 3000 voor het jaar 2016. In die verslagen zijn tot op heden ongeveer 7.700 verslagen uitgebracht, ik beperk mij hier tot het laatste verslag per faillissement. Ook natuurlijke personen zitten overigens voor een belangrijk deel in KEI, maar omdat die verslagen niet gepubliceerd worden, is dat voor de database minder interessant.
3. Data
3.1 boedelsaldo
Door het jaar heen neemt het boedelsaldo af:
2016
Gemiddelde van Boedelsaldo
jan
47.513,19
feb
57.445,48
mrt
36.571,85
apr
53.366,75
mei
27.682,55
jun
52.700,80
jul
59.577,89
aug
33.907,29
sep
45.148,26
okt
27.709,88
nov
24.073,29
dec
28.653,22
Eindtotaal
40.629,60
tabel 3.1.1
De lage gemiddelden aan het einde van 2016 zijn te verklaren door het feit dat het meestal even duurt voordat boedelactief kan worden gerealiseerd. Het gemiddelde boedelsaldo van 2751 Kei-faillissementen bedraagt € 40.629, maar de mediaan ligt bij € 3.450, dus de helft van de kei-faillissementen hebben een boedelactief van minder dan dit bedrag: ziedaar de lege boedelproblematiek. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat het hier om momentopnames gaat, het kan best zijn dat in veel faillissementen al een salarisvoorschot is betaald en dat daardoor het boedelsaldo laag is.
Het hoogst gerealiseerde boedelactief bedraagt bijna 4,9 miljoen euro.
Gemiddeld zijn er ongeveer 7,1 werknemers werkzaam voor de failliet ten tijde van de faillietverklaring. Maar dit cijfer verbloemt dat de mediaan ligt op 1, van de 2500 verslagen met bruikbare gegevens waren er bij 1100 faillissementen nul personen in dienst en was bij 270 faillissementen 1 persoon werkzaam. De grote faillissementen trekken het gemiddelde dus (enorm) op.
3.3 Gewerkte uren
In de keiverslagen wordt het totaal aantal gewerkte uren geregistreerd. Het gemiddelde ligt voor de laatste verslagen op ongeveer 82 uren, waarbij heeft te gelden dat de door mij gehanteerde faillissemenstsverslagen gemiddeld bijna zeven maanden na faillietverklaring zijn opgesteld. Ook hier is de mediaan (veel) lager dan het gemiddelde: deze ligt op 43,5 uren.
Als ik per faillissement het aantal gewerkte uren vermenigvuldig met een gemiddeld uurtarief van €200, dan kan in ca. 1/3e van de faillissementen het salaris van de curator betaald worden. Maar omdat in sommige gevallen al een voorschot op het salaris is betaald en in andere gevallen nog betalingen te verwachten zijn, is dit niet een heel reële benadering.
3.4 Schuldenlast
De gemiddelde fiscale (faillissements)schuldenlast bedraagt bijna € 100.000, de gemiddelde UWV vordering is ongeveer € 21.000 , de overige preferente vorderingen zijn veel lager: gemiddeld ca. € 15.000. Maar hier moet opgemerkt worden dat het UWV vaak zeer laat is met het opgeven van vorderingen. In veel gevallen zijn de vorderingen van het UWV dus nog niet opgegeven. Het beste zou zijn om deze cijfers aan het einde van het faillissement te evalueren.
De gemiddelde concurrente crediteurenlast bedraagt ca. € 435.000. Er zijn gemiddeld 18 concurrente crediteuren of vorderingen.